STAGEDISCRIMINATIE | bewustwording | Artikel 4
Stagediscriminatie melden en bespreekbaar maken
Eerste publicatie: 31 oktober 2024 | Laatst bewerkt: 31 oktober 2024
Auteur: Vicky Pinheiro Keulers, namens het team Stagediscriminatie van ECHO Expertisecentrum Diversiteitsbeleid
Meldpunten zijn een voor de hand liggende en vaak aangedragen oplossing om stagediscriminatie bespreekbaar te maken en aan te pakken binnen een onderwijsinstelling. Immers, meten is weten: meldingen kunnen inzichten geven in de vormen van stagediscriminatie die voorkomen onder de studenten op de instelling. Ook kunnen meldingen een eerste stap zijn om de student te helpen met de situatie waar die zich in bevindt én om de bredere aanpak tegen stagediscriminatie te versterken. Toch lijken er haken en ogen aan meldingen en meldpunten te zitten. Onder andere de algemene lage meldingsbereidheid kan wijzen op een hardnekkig, structureel probleem dat komt kijken bij het bespreekbaar maken van stagediscriminatie. Hoe kunnen we meldingen beter begrijpen om stagediscriminatie beter bespreekbaar te maken? In dit artikel delen wij een aantal inzichten die we hebben vergaard tijdens het werkprogramma tegen stagediscriminatie hoger onderwijs — aan de hand van gesprekken met stakeholders, focusgroepen, interviews, onderzoeken, etcetera — over de kwestie melden en meldpunten.
Dit artikel maakt deel uit van een vierluik van verdiepende artikelen voor onderwijsprofessionals over (de aanpak van) stagediscriminatie in het hoger onderwijs. Deze artikelen zijn geschreven in het kader van het werkprogramma tegen stagediscriminatie hoger onderwijs, door ECHO Expertisecentrum Diversiteitsbeleid. Meer weten over het werkprogramma? Lees hier verder.
Meldpunten inrichten
Meldpunten en andere voorzieningen waar je (vermoedens van) stagediscriminatie bespreekbaar kunt maken kunnen op verschillende manieren worden ingericht. Enerzijds kunnen meldpunten extern worden ingericht. Zo kun je stagediscriminatie melden bij een regionale antidiscriminatievoorziening (of via het landelijke meldpunt discriminatie.nl), het College voor de Rechten van de Mens, de Inspectie van het Onderwijs, of voor mbo-scholen ook het meldpunt van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).¹
Anderzijds kunnen meldpunten ook intern binnen de onderwijsinstelling worden ingericht. Zo is er bijvoorbeeld op Windesheim Almere sinds april 2023 het ‘Hulppunt zorgwekkend gedrag’. “Met het hulppunt hopen we een eerste opvang en een stukje hulpverlening te bieden aan studenten en medewerkers die te maken krijgen met zorgwekkend gedrag. Het gaat overigens niet alleen over studenten die zelf ervaringen hebben, maar ook als je je zorgen maakt om een medestudent, of als je je als docent zorgen maakt om een student,” deelt Hanan Nhass, adviseur Diversiteit en Inclusie op Windesheim Almere, in de podcast Stagediscriminatie onder de loep (2023). Het hulppunt is breed en laagdrempelig ingericht: het is in eerste instantie geen meldpunt, maar een hulpverleningsinstantie, en is er niet uitsluitend voor stage-ervaringen. Je kan er onder andere terecht voor allerlei ervaringen of vermoedens van seksuele intimidatie, microaggressies en andere discriminatie op grond van gender, seksuele oriëntatie, huidskleur, beperking, etcetera. Posters met QR-codes naar het online hulppunt hangen in de toiletten, zodat studenten de hulp weten te vinden en in alle privacy contact kunnen opnemen. Hoewel er al wel meldingen binnenkomen, merkt Nhass op dat de meldingsbereidheid toch nog enigszins laag is.
Op de Haagse Hogeschool is een meldpunt ook een van de interventies tegen stagediscriminatie. Naar aanleiding van een onderzoek onder studenten is het Stagepunt ingewijd in 2022. Het Stagepunt biedt hulp en ondersteuning voor alle studenten die op een bepaalde manier tegen obstakels oplopen tijdens hun stage(zoektocht). Zo kunnen studenten hier terecht voor hulp bij het solliciteren, het opstellen van een cv of het verkennen van hun netwerk. “Gelijktijdig met de lancering van het Stagepunt hebben we gezegd: als we alleen maar die hulp gaan bieden aan studenten, dan kunnen we daarmee zomaar de suggestie wekken alsof het aan de student ligt. Alsof het aan de student zelf is om die kansen te grijpen en daarmee ook aan een stageplek te komen,” benoemt Ercan Büyükçifçi, senior adviseur Inclusie op de Haagse Hogeschool, in de podcast. “Maar er is ook zoiets als stagediscriminatie. Dat is een feit. Dus toen hebben we ook gezegd, dan moet er ook zoiets zijn als een Meldpunt stagediscriminatie, waar studenten kunnen aankloppen als ze het vermoeden hebben te maken hebben gehad met stagediscriminatie.” Van het Stagepunt is al door tientallen studenten gebruikgemaakt. Bij het Meldpunt stagediscriminatie gaat het om enkele gevallen die zijn gemeld, volgens Büyükçifçi.
“Als je geen meldingen of signalen opvangt als opleiding, dan moet je zeker niet juichen. Sterker nog: dan heb je echt een probleem.”
– Ercan Büyükçifçi, senior adviseur Inclusie, Haagse Hogeschool
Bron: podcast aflevering ‘Stagediscriminatie aankaarten en bespreekbaar maken’, 2023
Geen meldingen, geen probleem?
Als er geen meldingen zijn, dan lijkt het alsof er geen problemen spelen. In werkelijkheid weten we uit onderzoek dat stagediscriminatie structureel voorkomt (zie dit artikel) en dat we er dus van uit kunnen gaan dat het wél speelt, ondanks dat er geen of weinig signalen van zijn bij een instelling. Sterker nog, als er geen meldingen binnenkomen dan duidt dit eerder op een groter probleem, zoals bijvoorbeeld een gebrek aan vertrouwen of zelfs een sociaal onveilig gevoel binnen de instelling. Een centrale paradox in dit vraagstuk is dus dat als je als instelling geen of weinig signalen van stagediscriminatie ontvangt, dit vaak eerder duidt op een groter probleem dan dat stagediscriminatie helemaal niet speelt.
Waarom melden studenten niet?
Uit onderzoek, ervaringen uit de praktijk en kennis opgedaan tijdens het werkprogramma weten we dat in het algemeen de meldingsbereidheid voor (stage)discriminatie laag is wegens verschillende factoren, waaronder:
De dagelijkse aard van discriminatie: Soms kunnen studenten stagediscriminatie zelf niet goed herkennen, of twijfelen zij aan hun eigen ervaringen, of deze wel ‘ernstig genoeg’ zijn om te melden. Dit heeft vaak te maken met de zichtbaarheid van de discriminatie, die zich soms op een zeer subtiele of dubieuze manier kan uiten. Een formele melding wordt dan meestal als te hoogdrempelig (of ‘overdreven’) ervaren. Uit onderzoek blijkt dat studenten vaak pas bereid zijn om te melden als zeker weten dat er sprake is van discriminatie en/of de situatie op hun stage onwerkbaar is geworden.² Gerelateerd hieraan horen we ook vaak dat sommige studenten niet als slachtoffer gezien willen worden. Tegelijkertijd weten we uit de praktijk dat de studenten die structureel met discriminatie te maken krijgen in hun leven dit helaas ook vaak als onderdeel van hun dagelijkse realiteit en de sociale norm zien. Daarom zien zij stagediscriminatie niet altijd als uitzonderlijk of ‘meldbaar’. Een van de doelen van de routekaart is omstudenten de vocabulaire en kennis te bieden rondom de ‘meldbaarheid’ van incidenten en ook de meldingsbereidheid te verhogen. Bekijk en download de routekaart hier.
Gebrek aan een (transparante) infrastructuur: Er is vaak geen geïntegreerde, duidelijke infrastructuur voor meldingen van stagediscriminatie waarvan studenten op de hoogte zijn. Studenten weten vaak niet waar ze terecht kunnen op het moment dat stagediscriminatie zich voordoet, wie hierbij betrokken wordt, hoe de procedure eruit ziet en wat hun opties zijn. Ook voor docenten en andere medewerkers zijn de routes binnen de instelling vaak onduidelijk, waardoor zij studenten minder goed kunnen doorverwijzen of begeleiden als ze een signaal opvangen van mogelijke stagediscriminatie. Dit kan ertoe leiden dat studenten óf niet melden, óf van het kastje naar de muur worden gestuurd en hierbij constant hun verhaal moeten herhalen en herleven, totdat ze op een gegeven moment uitgeput raken.
Gebrek aan rechtvaardige procedures: “Je bent er bijna, zet even door,” is iets dat studenten te vaak terug horen wanneer zij hun ervaringen van stagediscriminatie bespreekbaar maken op hun opleiding, volgens onderzoekster Eva Klooster in de podcast Stagediscriminatie onder de loep. Zelfs als studenten de moed verzamelen om aan te aankloppen bij de instelling om om hulp te vragen of om een melding te doen, zijn er vaak geen concrete procedures en rechtvaardige oplossingen die hen uit de situatie kunnen helpen waar ze zich nu in bevinden. “Dit geeft jonge mensen een enorme knauw in het vertrouwen: het kan zijn dat je stopt [met je studierichting], of je gaat het werkveld in met een enorm wantrouwen,” zegt Klooster. Er wordt te vaak geen goede opvolging gegeven aan meldingen, waardoor studenten er vaak geen meerwaarde in zien.
Negatieve gevolgen voor de student: Sterker nog, vaak is het zo dat de student juist negatieve consequenties riskeert bij een melding: de student kan bijvoorbeeld studievertraging oplopen, of de student wordt gezien als veroorzaker van ‘gedoe’, wat uiteindelijk zorgt voor meer wrijving op de stage en op de instelling. Ook dit werkt afschrikwekkend: studenten willen meestal niet dat er een heel ‘ding’ van wordt gemaakt. Zij willen hun opleiding het liefst zo snel en soepel mogelijk afronden. Bovendien is het meemaken van stagediscriminatie mentaal al zwaar genoeg: er wordt daarom vaak enorm tegen een onduidelijke, moeizame meldings- en afhandelingsprocedure opgekeken, waarin de student er vaak alleen voor staat en soms in twijfel wordt getrokken. “Studenten geven aan dat onderwijsprofessionals proberen hun ervaring te ontkennen of bagatelliseren, dat een bepaalde situatie of opmerking niet zo bedoeld is,” zegt senior onderzoeker Suzan de Winter-Koçak over een onderzoek over meldingsbereidheid onder mbo-studenten.³
Gebrek aan (h)erkenning en vertrouwen: Studenten melden stagediscriminatie vaak niet bij een docent of hun instelling omdat ze het idee hebben dat hun ervaringen niet worden begrepen of serieus genomen. Er heerst vaak de gedachte dat de opleiding niks of weinig zal of kan doen.⁴ Dit beeld kan te maken hebben met het gebrek aan transparante en rechtvaardige procedures, met de bovenstaande negatieve gevolgen vandien voor de student. Maar ook representatie, kennis en vertrouwen in het docententeam kunnen hierin een rol spelen. Uit focusgroepen die we tijdens het werkprogramma hebben georganiseerd blijkt dat bepaalde docenten wél een informeel aanspreekpunt worden van discriminatie: dit zijn vaak docenten waarin studenten zich in kunnen herkennen, omdat studenten verwachten dat deze docenten vergelijkbare geleefde ervaringen met discriminatie hebben, en dus hen zullen begrijpen. Onderzoek bevestigd dat studenten beter bereid zijn om te melden als de onderwijsprofessional iemand is die ervaringsdeskundige is met betrekking tot discriminatie en in wie zij zichzelf kunnen herkennen; die uitgebreide kennis heeft over stagediscriminatie; en die zij persoonlijk kennen en vertrouwen.⁵ Dat (h)erkenning belangrijk is bij het melden van discriminatie, blijkt ook uit de cijfers van een nieuw extern antidiscriminatie meldpunt, ‘report it always’ (RITA). Dit nieuwe externe meldpunt voor lhbti+ discriminatie, dat georganiseerd wordt voor én door mensen uit de Amsterdamse regenbooggemeenschap, heeft nu al 300 procent meer meldingen dan vorig jaar in een heel jaar bij andere instanties binnenkwamen.
Simpelweg een meldpunt optuigen is door deze onderliggende factoren vaak niet voldoende om stagediscriminatie te signaleren of om de problematiek rondom stagediscriminatie te verhelpen. In een integrale aanpak zijn ook andere interventies nodig om de signalering te versterken en de gehele problematiek aan te kaarten, zoals het verbeteren van de opvolging, het versterken en verduidelijken van beleid en procedures, en andere manieren van signalering toepassen.
Leestip: Complaint! – Wat zeggen klachten over macht binnen instituten?
In haar boek Complaint! onderzoekt professor Sara Ahmed wat we over macht kunnen leren aan de hand van mondelinge en schriftelijke getuigenissen van academici en studenten die klachten hebben ingediend over intimidatie, pesten en ongelijkwaardige werkomstandigheden op universiteiten. Hoe worden klachten ontvangen en (niet) gehoord? In deze verhalen bekijkt Ahmed de kloof tussen wat er zou moeten gebeuren als er klachten worden ingediend — volgens beleid en procedures — en wat er daadwerkelijk gebeurt. Via deze systematische analyse van de behandeling van klachten brengt Ahmed belangrijke inzichten aan het licht, die ook relevant kunnen zijn voor het onderwerp stagediscriminatie en het melden hiervan. Ahmed laat hiermee zien wat klachten kunnen zeggen over institutionele problemen en uitsluiting.
Zo legt Ahmed uit hoe men allerlei institutionele obstakels tegenkomt wanneer men gehoord wil worden bij het maken van een klacht. Van de wirwar van bureaucratie tot aan de wijze waarop de melder van het probleem vaak zelf het probleem wordt gemaakt: de route is vaak ontzettend moeizaam en er zijn allerlei muren waar men tegenaan loopt. Klachten kunnen hiermee laten zien voor wie de procedures werken en voor wie niet. Tegelijkertijd kunnen klachten deuren openen voor anderen: zo zie je dat een melding ineens kan leiden tot meer meldingen en op (zeer) lange termijn kan leiden tot stapsgewijze institutionele verandering. Als methodologie voor haar onderzoek en als counter-narratief benadrukt Ahmed het belang van het belichamen van een ‘feminist ear’: de sensitiviteit en het bewustzijn hebben om écht te kunnen luisteren naar klachten.
De student centraal stellen in de opvolging van meldingen
Eén manier om de meldingsbereidheid te vergroten en de stagediscriminatieproblematiek aan te pakken is om de ervaringen van gedupeerde studenten serieus te nemen en hen te helpen op een manier die aansluit bij hun behoeften. Volgens Emre Sahin, studentlid betrokken bij de taskforce D&I van de Haagse Hogeschool en ook te gast bij de podcast Stagediscriminatie onder de loep, zit de uitdaging bij de afhandeling van meldingen vooral in het feit dat er vaak te veel gewicht wordt gegeven aan of stagediscriminatie feitelijk te duiden is en wie hier wel of niet schuldig aan is. “Het kan [voor de beschuldigde] toch nog even voelen als, ‘wordt er nou gejaagd op me? Wat komt hier uit?’ Af en toe merk je dat er in het begin een ontkenningsfase komt, ‘bij ons gebeurt het niet’.” Volgens Sahin is het juist belangrijk om niet te veel aandacht te besteden of iemand wel of niet schuldig is aan discriminatie, maar om de nadruk te leggen op hoe de student, die nu door de situatie tegen obstakels aanloopt, verder geholpen kan worden. “De student staat uiteindelijk centraal en die wil je vooruit gaan helpen. Wat daarvoor moet gebeuren, moet nog blijken. Je moet het samen gaan doen.”
Ter illustratie van dit principe biedt Büyükçifçi inzichten in hoe de Haagse Hogeschool de opvolging van een aantal meldingen heeft aangepakt. “We hebben ook gezegd: alleen melden en registreren is niet voldoende. We moeten hier als organisatie ook serieus mee aan de slag en elk signaal, elke melding serieus nemen.” Bij een van de opvolgingen was Büyükçifçi zelf betrokken. “Bij de organisatie zijn we langs geweest, ook met de opleidingsmanager. Bij de organisatie was er een hele delegatie die ons heeft ontvangen. De student was ook mee. Echt op een hele goede manier het verhaal ook gedeeld. De organisatie heeft ons echt alle beloftes gemaakt om hier serieus werk van te maken en ook allerlei interventies te plegen.”
In dit proces stonden de behoeften van de student centraal. “Het is continu checken met de student van, wat wil je doen? Wil je dat we hier actie op zetten? De student was heel erg blij in ieder geval, dat hier serieus aandacht en opvolging aan werd gegeven En wij hebben het idee en het vertrouwen dat de organisatie hier ook serieus mee aan de slag gaat.”
Deze casus was een voorbeeld van hoe een melding kan leiden tot institutionele verandering als deze niet slechts als individueel incident wordt gezien en afgehandeld, zowel bij de stageorganisatie als bij de opleiding. De opleiding heeft zich voorgenomen om—ondanks de beloftes—te blijven monitoren hoe het in de toekomst gaat met andere studenten bij deze stageorganisatie. Ook het beleid is aangepast, specifiek de overeenkomst die wordt ondertekend door de opleiding, de stageorganisatie en de student. “We hebben de stageovereenkomst aangepast en daarin expliciet een artikel met vier bepalingen in opgenomen, waarin we zeggen dat we de student op geen enkele manier een omgeving toewensen die discriminatie of ander ongewenst gedrag zou kunnen veroorzaken,” zegt Büyükçifçi. “Dat is ook weer een manier om met elkaar het commitment aan te gaan.”
En wat als de stageorganisatie niet meewerkt? “Als je ziet dat zo’n organisatie echt gaat tegenstribbelen, of in de ontkenningsfase zit etcetera, dan vind ik ook wel dat we als instelling de student de ondersteuning moeten bieden om desnoods de zaak voor te leggen bij het College van de Rechten van de Mens,” vindt Büyükçifçi.
Op institutioneel niveau kiezen andere instellingen er soms voor om organisaties waar meerdere signalen van stagediscriminatie zijn geconstateerd en waar geen verandering in lijkt te komen, op een rode of zwarte lijst te plaatsen en studenten hier niet meer heen te sturen voor hun stages. Dit is niet altijd wenselijk of mogelijk. Soms is de onderwijsinstelling afhankelijk van een beperkt aantal stageorganisaties voor stageplekken voor hun studenten. Een ander voorbeeld van een complexe situatie en verstrengeling van belangen is wanneer studenten stage lopen binnen de eigen onderwijsinstelling en stagediscriminatie in de eigen context plaatsvindt.
Het hangt overigens wel af van de situatie wat studenten willen dat er met een melding gebeurt.⁶ Soms willen studenten die een melding doen bijvoorbeeld niet dat de melding naar hen te herleiden is omdat ze bang zijn voor persoonlijke consequenties. De ondersteuning en de behoeften van de student staan dus vooralsnog centraal in een rechtvaardige opvolging: een proces dat er is om studenten te beschermen mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor studenten. Het is belangrijk om eerlijk te zijn naar studenten toe over wat er wel en niet mogelijk is binnen je capaciteit als onderwijsprofessional of -instelling, maar ook om kritisch te kijken naar het huidige beleid en te kijken waar verandering mogelijk en nodig is.
“Ik vind dat we eraan toe zijn om te zeggen: ‘[Stagediscriminatie] kan voorkomen. Maar wij [de onderwijsinstelling] zijn er. Wij staan naast je op het moment dat dat gebeurd. Als je er niet uitkomt, dan gaan we met je mee, dan gaan we dat gesprek met de werkgever aan.’ Volgens mij zouden we daar op dit moment naartoe moeten. En niet constant meer praten over hoe de student moet melden. Overigens ben ik daar niet tegen, maar daarmee houden we het weg van de professionele verantwoordelijkheid.”
– Eva Klooster, onderzoekster
Bron: podcast aflevering ‘Wat is stagediscriminatie’, 2023
De rol van procedures bij het opvolgen van meldingen over discriminatie op de werkvloer
“Het woord discriminatie is in Nederland heel erg ingewikkeld. Daar heerst zeker in een werksfeer in Nederland een soort van taboe,” deelt Maurice Crul, bijzonder hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), in de podcastaflevering Stagediscriminatie en kansenongelijkheidvan de podcast serie Stagediscriminatie onder de loep. “Als mensen zeggen dat ze zich gediscrimineerd voelen, dan schiet de partij die wordt aangevallen meteen in een enorme kramp. Daardoor denk ik ook dat hoe wij het hebben ingericht om een melding te maken altijd heel erg ondoorzichtig is geweest.”
Volgens Crul draagt een gebrek aan eenduidige melding- en afhandelingsprocedures bij aan discriminerend gedrag op de werkvloer in Nederland. “De route via een vertrouwenspersoon is dat mensen vooral moeten gaan praten met elkaar: ‘er zal wel een misverstand zijn’. Het gaat altijd over incidenten en nooit over een structureel vraagstuk binnen een afdeling. Vervolgens is het eigenlijk weer de bedoeling dat die twee collega’s weer als vrienden met elkaar doorgaan. En als de persoon die gediscrimineerd is dat niet als zodanig voelt, dan wordt die persoon het probleem.” Omdat er vaak geen formele procedures zijn, worden mensen ook niet verantwoordelijk gehouden voor hun gedrag, concludeert Crul.
Crul biedt ook een internationaal perspectief: “Als je naar Amerika kijkt bijvoorbeeld, dan zijn er hele duidelijke procedures en dan zie je ook wel dat dit tot ander gedrag leidt. Omdat mensen dan begrijpen dat, ‘oké, als ik dit doe, dan heeft het consequenties’. En in Nederland heeft het eigenlijk nooit consequenties voor de persoon in kwestie.”
De machtsverhoudingen tussen student-stagiair, werkgever en docent maken deze problematiek nog complexer. “Zeker als je het over een hiërarchische positie hebt,” voegt Crul toe, “dan moet je eigenlijk ook gewoon hele heldere procedures hebben. En die hebben we niet.”
Op andere manieren stagediscriminatie bespreekbaar maken en signaleren
Uit onderzoek blijkt dat studenten het liefst binnen de onderwijsinstelling meerdere opties zouden willen hebben om vermoedens van stagediscriminatie te kunnen melden.⁷ Naast een functionerende infrastructuur voor persoonsgebonden formele meldingen kunnen er ook andere laagdrempelige interventies en voorzieningen voor het bespreekbaar maken van vermoedens en ervaringen van stagediscriminatie worden ingericht. Zo kan de optie om anoniem te melden laagdrempeliger aanvoelen voor sommige studenten. Anonieme meldingen kunnen ook waardevol zijn voor de instelling om een indicatie te krijgen van de problematiek die speelt onder studenten. Rekening houdend met de zwaarte van het begrip ‘meldpunt’ kan tevens ook worden verkend hoe andere voorzieningen die zich niet strikt als ‘meldpunt’ positioneren kunnen bijdragen aan het bespreekbaar maken en signaleren van stagediscriminatie, zoals het Stagepunt van de Haagse Hogeschool of het Hulppunt van Windesheim Almere.
Informele manieren van stagediscriminatie bespreekbaar maken kunnen ook de signalering versterken. Het kan namelijk zo zijn dat studenten er helemaal (nog) niet aan toe zijn om een formele melding te maken. Zeker als een student niet zeker is of wat hen overkomen wel ‘meldbaar’ is, of als ze bang zijn voor nadelige gevolgen. Binnen deze informelere vormen is er meestal meer ruimte voor de student om hun eigen ervaringen beter te begrijpen en om (h)erkenning te vinden. Een voorbeeld van zo een laagdrempelige, informele omgeving waar studenten over hun ervaringen kunnen praten zijn peer-to-peer interventies, zoals wordt georganiseerd binnen het kader van het project PartnerUp! van het lectoraat Inclusive Education van de Haagse Hogeschool. Hierin wordt onder andere contact gelegd tussen studenten en oud-studenten van opleidingen om ervaringen op te halen. “Opmerkelijk genoeg worden daar dus heel veel verhalen gedeeld door studenten, dat gaat niet alleen maar over discriminatie maar allerlei andere vormen van ongewenst gedrag. […] Dit is voor de opleiding dan ook weer een belangrijk signaal: wat kunnen die oud-studenten dan wel doen wat de opleidingen of een meldpunt niet altijd lukt?”, zegt Büyükçifçi hierover.
Op de hogeschool Saxion is er de Studentenlijn van het Students-4-Students Studentenplatform. “Die geven workshops aan studenten. Die kunnen met elkaar gaan praten met een taal die zij ook onderling begrijpen. Maar ook op het moment dat ze nodig zijn, zijn ze altijd benaderbaar voor studenten, al is het een vermeende vorm [van discriminatie],” zegt Willem Sanchez, diversity officer van Saxion, in de podcastaflevering ‘Stagediscriminatie aanpakken binnen de instelling’. “Wordt het wat lastiger, of hebben ze echt wat meer officieels of wat meer gewicht nodig, dan kom ik van de instelling als diversity officer. Dan ben ik zeg maar de tussenlijn tussen de student en de officiële behandelingslijnen. De officiële lijn is om er echt een melding van te maken.” Hiermee schetst Sanchez dus een soort escalatieladder binnen de instelling waar (informele) peer-to-peer interventies een startpunt of schakel in kunnen zijn.
Als individuele onderwijsprofessional is het mogelijk om ook zelf initiatief en professionele verantwoordelijkheid te nemen binnen dit vraagstuk door je sensitiviteit en handelingsbekwaamheid te ontwikkelen op het gebied van stagediscriminatie. In plaats van dat de druk om te melden alleen bij de student komt te liggen, kan je als docent of andere onderwijsprofessional ook het gesprek hierover te openen. Bijvoorbeeld op het moment dat je signalen van stagediscriminatie herkent in de verhalen van je studenten. Of door op voorhand in de voorbereiding voor hun stage studenten te informeren over stagediscriminatie en de hulpvoorzieningen. Hiermee signaleer je naar studenten dat ze bij je terecht kunnen als ze ergens mee zitten, dat ze zullen worden begrepen en serieus worden genomen. Deze vaardigheden kunnen worden ontwikkeld door je te verdiepen in het onderwerp (stage)discriminatie, aan de hand van bijvoorbeeld gesprekken met andere (onderwijs)professionals die op dit thema werken, gesprekken met (oud)studenten, onderzoeken, artikelen, podcasts of hands-on trainingen (zoals de ECHO Stagediscriminatie Leerlijn).
Conclusie
Signalering is een belangrijk onderdeel van een integrale aanpak van stagediscriminatie (lees hier meer over een integrale aanpak). Signalen geven inzicht in de lokale problematiek rondom stagediscriminatie. Er zijn verschillende manieren waarop de signalering van stagediscriminatie op een onderwijsinstelling versterkt kan worden. Interne meldpunten zijn een manier om stagediscriminatie te signaleren. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de factoren die bijdragen aan de algemene lage meldingsbereidheid van (stage)discriminatie. Hiervoor is een heldere, duidelijke meldingsgelegenheid- en procedure van belang, die:
-
-
-
- bij zowel studenten, onderwijsprofessionals als (in zoverre relevant) stageorganisaties breed bekend is;
- als laagdrempelig genoeg wordt ervaren om daadwerkelijk een melding te maken, o.a. door verschillende manieren om te melden en te bespreken mogelijk te maken;
- de ervaringen van, de impact op en de behoeften van de student serieus nemen en centraal stellen, door passende en rechtvaardige opvolging te bieden, ongeacht of stagediscriminatie wel of niet feitelijk geconstateerd kan worden;
- en die duidelijk de verantwoordelijkheden van de instelling (o.a. docenten, stagecoördinatoren, etc.) ten opzichte van de student en de werkgever uiteen zet. Zo zou een onderwijsinstelling bijvoorbeeld (indien gewenst door de student) in gesprek kunnen gaan met de werkgever om hen op een rechtvaardige manier verantwoordelijk te houden.
-
-
Indien meldingen niet slechts als individuele incidenten worden gezien, maar als onderdeel van een breder probleem, kan er een beter beeld worden geschetst van de uitsluitingsmechanismen in het stagetraject van de opleiding/instelling en kan hiermee dus ook een effectievere aanpak worden ontwikkeld. Binnen een dergelijke benadering kunnen individuele meldingen ook institutionele verandering teweegbrengen, zowel binnen de onderwijsinstelling als bij stageorganisaties.
Naast formele meldingen kan stagediscriminatie op informele wijze bespreekbaar worden gemaakt. Dit is belangrijk gezien de hardnekkige factoren die de meldingsbereidheid in de weg zitten. Door middel van interventies zoals bijvoorbeeld peer-to-peer initiatieven, check-in momenten met studenten, en middelen om je eigen sensitiviteit op het gebied van stagediscriminatie en ongewenst gedrag te ontwikkelen als onderwijsprofessional, kan de drempel voor studenten om over hun ervaringen te praten worden verlaagd.
Zie ook deze handreiking van Movisie voor meer overwegingen bij het opzetten van een meldpunt.⁸
Bronvermelding
Naast alle bronnen die direct gelinkt zijn in het artikel:
- Rijksoverheid (n.d.). Waar kan ik terecht als ik tijdens mijn stage te maken krijg met discriminatie? https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/middelbaar-beroepsonderwijs/vraag-en-antwoord/waar-kan-ik-terecht-als-ik-tijdens-mijn-stage-te-maken-krijg-met-discriminatie
- Kennisplatform Inclusief Samenleven (2023). Nieuw onderzoek: Hoe willen studenten stagediscriminatie melden? https://www.kis.nl/artikel/nieuw-onderzoek-hoe-willen-studenten-stagediscriminatie-melden
- Kennisplatform Inclusief Samenleven (2023). Nieuw onderzoek: Hoe willen studenten stagediscriminatie melden?
- Klooster, E., Meng, C., Bles, P., Monker, D., & Walz, G. (2020). (On) gelijke toegang tot stage en werk van hbo’ers met een migratieachtergrond (No. 004). Maastricht University, Research Centre for Education and the Labour Market (ROA). https://cris.maastrichtuniversity.nl/en/publications/ongelijke-toegang-tot-stage-en-werk-van-hboers-met-een-migratieac
- Kennisplatform Inclusief Samenleven (2023).
- Kennisplatform Inclusief Samenleven (2023).
- Kennisplatform Inclusief Samenleven (2023).
8. Jak, L.; Pierik, C. (2022). Handreiking: Sociale veiligheid en melden: Overwegingen bij het opzetten van een meldpunt. Movisie. https://www.movisie.nl/publicatie/handreiking-veiligheid-melden-overwegingen-opzetten-meldpunt.
Lees & luister verder
Artikel 1
Stagediscriminatie herkennen
Geen reacties op tientallen sollicitaties, een vreemde opmerking tijdens een sollicitatiegesprek of een misplaatste grap tijdens je stage. Een veelvoorkomende vraag is: Maar is dit nou écht discriminatie? In dit artikel gaan we in op hoe je stagediscriminatie kan definiëren en herkennen.
Artikel 2
Wie krijgt te maken met stagediscriminatie?
Dit artikel biedt een overzicht van onderzoeken waarin duidelijk wordt welke groepen studenten structureel geconfronteerd worden met stagediscriminatie en ongelijke kansen op de stagemarkt, welke impact dit heeft en hoe dit tot uiting kan komen in verschillende contexten.
Artikel 3
Stagediscriminatie integraal aanpakken
Meldpunten, trainingen, preventiemaatregelen en beleid: allerlei initiatieven worden opgetuigd door verschillende instellingen om stagediscriminatie aan te pakken. Maar wat is nou de juiste aanpak? Dit artikel biedt een analytisch perspectief op een integrale aanpak van stagediscriminatie vanuit de instelling.
PODCAST
Stagediscriminatie onder de loep
In deze podcastserie nemen we met verschillende gasten stagediscriminatie onder de loep. Luister naar inzichten en perspectieven over stagediscriminatie vanuit de belevingswereld van studenten, onderzoekers, stagecoördinatoren en gasten vanuit onderwijsinstellingen en stageorganisaties.